De bliksemafleider is uitgevonden door Benjamin Franklin na een op 15 juni 1752 uitgevoerd experiment met een vlieger en een nat vliegertouw tijdens een onweersbui. In Nederland werd de eerste bliksemafleider in 1782 geplaatst door Cornelis Krayenhoff op de toren van de Grote of Martinikerk van Doesburg.
Een bliksemafleider bevindt zich niet altijd op het hoogste punt van een gebouw. In het geval van een blikseminslag leidt de bliksemafleider de stroom van enkele duizenden ampères naar de aarde (aarding). Op deze wijze wordt voorkomen dat de grote stroom zich een andere weg zoekt met meer weerstand, waarbij zoveel energie wordt afgegeven dat brand of andere schade ontstaat.
Door de lage zelfinductie en weerstand van de bliksemafleider wordt getracht te voorkomen dat er zich te veel spanning opbouwt bovenop het dak. De bliksemafleider op het dak dient om de bliksem naar aarde af te voeren met behulp van een bliksemgeleider systeem en aardingssysteem. De doorsnede van de bliksemafleider is dik genoeg om de grote stroom af te kunnen voeren. Scherpe bochten worden vermeden om te voorkomen dat de stroom in de bocht als gevolg van een verhoogd veld alsnog van de koperdraad op iets anders overspringt.
Noemenswaardig is de secundaire bliksemschade. De grote stroom van de blikseminslag kan in het gebouw voldoende stroom en spanning opwekken om alsnog schade aan elektronische apparatuur te veroorzaken.
Bij hoogspanningsmasten worden de stroomvoerende geleiders beschermd door één of meerdere aarddraden. Deze hebben de taak om de bliksem op te vangen en via de masten naar de aarde te voeren. Daarbij ontstaat soms toch een kortsluiting omdat de grote bliksemstromen grote spanningen op de hoogspanningsmasten veroorzaken. Dit zorgt voor overslag op de isolatoren van de stroomvoerende circuits. Dit is vooral problematisch als tegelijkertijd meerdere circuits aan de mast getroffen worden.
Bent u op zoek naar professionele bliksemafleiding? Kijk dan naar onze diensten op het gebied van bliksembeveiliging of neem contact met ons op.
In Nederland wordt een klasse-indeling voor een bliksemafleider gehanteerd op basis van de NEN-EN-IEC 62305, waarbij door middel van de nummering een aflopend hogere beschermingsklasse aangegeven wordt. LPL I is in Nederland de hoogste beveiligingsgraad LPL IV de laagste. De klasse-indeling volgens de oude norm (NEN 1014) is een geheel andere.
Bliksemafleider van klasse LPL IV betreft installaties van beperkte omvang. Er is geen potentiaalvereffening toegepast. Daken zijn als volgt beveiligd:
De beveiligingsgraad is voornamelijk afhankelijk van de afstand die is aangehouden tussen metalen delen van het object en de uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie. De voor deze klasse te hanteren beveiligingsgraad is 0,81.
Bliksemafleider van klasse LPL III is de traditionele vorm van bliksembeveiliging er is potentiaalvereffening toegepast. Daken zijn als volgt beveiligd:
normale dakconstructie:
De beveiligingsgraad is afhankelijk van de volgende aspecten:
a. voornamelijk de afstand die is aangehouden tussen metalen delen van het object en de uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie;
b. de uitvoering van de opvanginrichtingen met eventueel aanvullende opvangers voor materieel dat op het dak is geplaatst.
De voor deze klasse te hanteren beveiligingsgraad is 0,88.
Bliksemafleider van klasse LPL II is de verbeterde traditionele vorm van bliksembeveiliging er is potentiaalvereffening en overspanningsbeveiliging toegepast. Daken zijn als volgt beveiligd:
normale dakconstructie:
De beveiligingsgraad is afhankelijk van de volgende aspecten:
a.de afstand die is aangehouden tussen metalen delen van het object en de uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie;
b.de uitvoering van de opvanginrichting met eventueel aanvullende opvangers voor materieel dat op het dak is geplaatst.
De voor deze klasse te hanteren beveiligingsgraad is 0,95.
Bliksemafleider van klasse LPL I is de geavanceerde vorm van bliksembeveiliging. Er is potentiaalvereffening en overspanningsbeveiliging toegepast. Daken zijn als volgt beveiligd:
normale dakconstructie:
De beveiligingsgraad is voornamelijk afhankelijk van de afstand die tussen metalen delen van het object en de uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie is aangehouden. De voor deze klasse te hanteren beveiligingsgraad is 0,98.
De afgaande leidingen worden gelijkmatig over de omtrek van het gebouw aangebracht.
Door de afgaande leidingen op de hoeken van het object aan te brengen, worden zijdelingse inslagen vermeden. De onderlinge afstand van de afgaande leidingen is bepaald door de gekozen beschermingsklasse.
Een bliksemafleider is verplicht indien er duidelijke afspraken zijn gemaakt in verzekeringsvoorwaarden en garantievoorwaarden, bij het verlenen van subsidie, en vergunningen. Tevens dient volgens de Arbowet de werkgever of verantwoordelijke zorg te dragen om een veilige werkplek te garanderen. Dit kan aanleiding zijn om een bliksemafleider te laten installeren. Het voordeel hiervan is dat bij calamiteiten men kan aantonen dat aan de Arbowet is voldaan en men een bijdrage levert aan de bewijslast dat aan de verplichting tot het toepassen van een bliksemafleider is voldaan. De norm NEN-EN-IEC 62305 (waar de hedendaagse bliksemafleider aan dient te voldoen) wordt juridisch gezien als erkende stand der techniek.